We rijden deze ochtend zoals gebruikelijk twee ritjes voor een zorgcentrum voor ouderen. Het eerste ritje wordt een kwieke dame aan ons voorgesteld, zo op het eerste gezicht halverwege de tachtig. We vragen waar ze heen wil. Maakt me niet zoveel uit antwoord ze. Omdat ze ook vertelt dat ze zo kan genieten van de herfstkleuren, besluiten we over de Bloemendaalseweg te rijden. Dit vindt mevrouw erg de moeite waard. “Hier kom je niet zo snel” zegt ze. De enige keren dat ze buiten komt blijkt ze mee te rijden in een auto. Na afloop bedankt ze ons hartelijk, na terloops nog even haar leeftijd genoemd te hebben (93).
Bij terugkomst in het zorgcentrum staat onze tweede klant al klaar in de hal. Deze man ziet er op het eerste gezicht ouder en brozer uit dan de vrouw die we net hebben laten uitstappen. De man staat haast letterlijk te popelen. Ondertussen mompelt hij “het is mijn laatste wens”. Op onze vraag waar hij heen wil, antwoordt hij resoluut “naar mijn oude straatje”. De man blijkt onderweg van alles te vertellen, vooral van jaren terug. Een rasechte Gouwenaar. Aangekomen in zijn straatje staan we stil voor huisnummer 6. Onderzoekend kijkt hij, je ziet hem haast zijn herinneringen herbeleven in zijn hoofd. De kinderen zijn hier geboren, voordat hij verhuisde. We vragen waar hij heen verhuisd is. Met een armgebaar wijst hij naar nummer 12 “om dichter bij mijn ouders te wonen”. We rijden dertig meter door, waar een stel in de deuropening staat. We vertellen dat meneer hier vroeger gewoond heeft. “Nou, dat moet dan wel lang geleden zijn”, zegt de man in de deuropening. “Wij wonen hier al dertig jaar, en daarvoor woonde de familie S. hier”. De man in de Riksja steekt zijn hand op. “Dat ben ik”. We praten nog wat en rijden verder.
Als we een straat verder rijden, wijst de man op een huis waar zijn opa en oma hebben gewoond. “Nu woont in deze straat mijn nicht nog”. En twee tellen later wordt hij gegroet. Het blijkt de nicht te zijn. Ze vraagt meteen hoe het met meneer is. “Slecht”, antwoordt hij. “je zal volgende week wel een kaartje krijgen”. Hier schrikt de vrouw wel van. Ze blijkt zelf al in de zeventig, hij is 79. Verder rijdend vertelt meneer dat hij ernstig ziek is en euthanasie aangevraagd heeft, wat over enkele dagen uitgevoerd wordt. We rijden door de stad, omdat meneer al had laten vallen dat zijn kinderen daar op school zaten. Later rijden we over de Markt waar hij getrouwd is met zijn inmiddels overleden vrouw. Ook wijst hij ons waar ooit op de Markt het politiebureau zat, en noemt nog enkele zaken van weleer.
Als we hem thuisbrengen, wordt hij belangstellend opgewacht door verplegend personeel dat hem vraagt hoe het fietstochtje was. “Geweldig”. Het personeel vertelt ons ook dat meneer nog maar een paar dagen zal leven. Meneer zit alweer aan de koffietafel en dankt ons hartelijk “voor de mooie rit. Het was mijn laatste wens”.
Wij wensen hem sterkte toe. We praten samen nog even na. Dit is wel een heel bijzondere fietstocht geworden, die ons niet in de koude kleren is gaan zitten.
Het is mooi dat meneer hier zo naar uitgekeken had, en er zo van heeft kunnen genieten.
Peter de Groen